Van de mus en zijn gebroken poot.
foto: Toon Melaet
Lange tijd geleden woonde er eens in een of ander bergdorp in Japan een goedhartig oud vrouwtje. Op een dag kwam er een mus in haar tuin die een poot gebroken had en zich bitter beklaagde.
Toen de oude vrouw dat bemerkte, kreeg ze medelijden; ze pakte de mus op, zette hem in een mand van bamboe, gaf hem het voer dat mussen graag lusten en verzorgde hem
met grote liefde.
In korte tijd heelde ook de wond aan de poot van de mus en kon hij weer vrij in de mand rondfladderen. De oude vrouw verheugde zich daarover en steeds meer begon de mus haar na aan het hart te liggen. Op een dag hupte de mus uit de mand en vloog weg.
Omdat hij niet meer terugkeerde, maakte het vrouwtje zich zorgen en probeerde erachter te komen waarheen hij gevlogen was.
De volgende dag kwam er een mus onder het afdak zitten en zijn vrolijke stem verheffend begon hij te tjilpen. Het vrouwtje vond dat iets heel bijzonders en opende de deur en zag dat hij pompoenpitten op het erf strooide.
De vrouw raapte alle pitten op en zaaide ze uit op het achterveld. Er kwamen wonderbaarlijke
scheuten uit de grond, waaraan bloesems kwamen. Er groeiden vruchten uit en ze kon ten slotte een groot aantal flinke pompoenen oogsten. De oude was daar erg blij om en op een zonnige plek onder het afdak hing ze ongeveer tien dagen lang al deze grote pompoenen op.

Na deze tijd kwam er uit de eerste pompoen, korreltje voor korreltje een soort glanzende rijst stromen. Ze raapte een korreltje op en proefde het; het bleek kostelijke glanzende rijst te zijn. Toen ze daarna alle pompoenen eraf haalde en erin keek, zat elk ervan vol rijst. Vol vreugde kookte het moedertje meteen een maaltijd van deze rijst en at ervan; het smaakte goed! Ze deed een deel van de rijst in dozen en deelde die ook rond in de buurt. Ze verheugde er zich over dat dit gerecht iedereen goed smaakte. Hoeveel ze ook van de rijst nam, de voorraad verminderde in het geheel niet en daardoor werd het oude vrouwtje bijzonder welgesteld.
In de buurt woonde echter een hebzuchtige oude vrouw. Toen zij van deze geschiedenis hoorde, werd ze door grote afgunst gegrepen en ze nam zichzelf voor om ook een mus te vangen. Nadat ze er eindelijk een gevangen had, brak ze zijn poot en zette hem in een mand. Omdat ze hem echter in het
geheel geen voedsel gaf, leed de mus honger en fladderde moeizaam in de mand rond. Al spoedig haalde de hebzuchtige oude het deksel eraf. Het musje stootte een smartelijke kreet uit en vloog weg. De oude stelde zich al voor hoe de mus haar de volgende dag een of ander geschenk zou brengen.
De hebzuchtige oude vrouw werd heel woedend; ze rukte alle pompoenen omlaag en brak de ene na de andere open. Toen kwamen er uit de pompoenen grote slangen, duizendpoten, horzels en hagedissen in grote schare te voorschijn. Ze grepen de oude vrouw, slingerden zich om haar heen en beten of staken haar; de oude hebzuchtige vrouw kon er helemaal niets tegen doen en stierf ten slotte waanzinnig.

Zo wordt er verteld
Bron
"Japanse volkssprookjes" bijeengebracht door Horst Hammitzsch, vertaald door Ef Leonard, keuze en
eindredactie Karla Reiss. A.W. Bruna & Zoon, Utrecht/Antwerpen, 1974, p. 63-64. Bruna sprookjes,
mythen en legenden 6. Oorspronkelijke titel: Japanische Volksmärchen, Eugen Diederichs Verlag,
Düsseldorf/Köln, 1964.
De volgende dag kwam de mus op de vensterbank zitten tjilpen. Toen ze haastig de luiken opende, zag ze dat hij pompoenpitten had meegebracht en uitgestrooid. Vol blijdschap daarover zaaide de hebzuchtige oude vrouw, zonder iets over te laten, ze op haar veld uit. Er kwamen wonderbaarlijke scheuten te voorschijn, er kwamen bloesems aan en vruchten en er rijpten een groot aantal
pompoenen aan. Ze plukte ze en hing ze allemaal onder het afdak.
"Als er nu maar gauw rijst uitkomt!" riep ze en keek er elke dag naar, maar het liet zich niet aanzien dat er ooit rijst uit zou komen.

foto: Emily de Maré